“Er was eens een koning die een mooie tuin had laten aanleggen. Op een dag wandelde hij in zijn tuin en trof daar tot zijn ontsteltenis verdorrende en wegkwijnende bomen, struiken en bloemen aan. Hij liep naar de eik toe en vroeg hem waarom hij niet bloeide. De eik zei dat hij dood ging, omdat hij niet zo hoog kon worden als de pijnboom. Toen de koning zich naar de pijnboom keerde, bleek die het er helemaal bij te laten hangen, omdat hij geen druiven kon dragen zoals de wijnstok. En de wijnstok was aan het doodgaan, omdat hij niet kon bloeien als de roos. De koning liep wat bedrukt verder.
Maar plotseling zag hij in een klein hoekje van de tuin, verscholen tussen een paar grote beukenbomen, een viooltje staan in het gras, dat bloeide en straalde zoals het maar kon. De koning vroeg het viooltje waarom hij zo bloeide. Het viooltje antwoordde: ‘Ik ging er vanuit dat u mij geplant hebt, omdat u een viooltje wilde. Als u een eik had gewild, een wijnstok of een roos dan had u die wel geplant. Daarom dacht ik dat ik dan zo goed als ik kan, maar moet zijn wat u zich had voorgesteld. Ik kan alleen maar zijn wat ik ben en ik probeer dat zo goed als ik kan.”